Een discretere plaats voor de geschiedenis

Gepubliceerd op 12 juli 2023 om 15:47

Ik ben steeds van mening geweest dat in delicate historische debatten de bronnen het best in de publieke ruimte worden behouden. Dat geldt ook voor ons koloniale verleden dat door nogal wat historische beelden op openbare plaatsen wordt vertegenwoordigd. Prachtige voorbeelden daarvan zijn de Leopoldsculpturen op de dijk in Oostende  en op het Troonplein bij het Koninklijk Paleis in Brussel.

Het gaat telkens om beeldbepalende standbeelden die binnen een specifiek historische context daar werden geplaatst en onthuld. Op die wijze wenste men de figuur van koning Leopold II en zijn rol in de Koloniën te huldigen, zelfs wanneer geleidelijk duidelijk werd dat de Belgische kolonisatie een meer dan rauw randje vertoonde. In het geval van Oostende is de boodschap zeer duidelijk. Het ruiterstandbeeld dat werd onthuld op 19 juli 1931 door Koning Albert I en koningin Elisabeth is van de hand van de Brusselse beeldhouwer Alfred Courtens. In het midden hoog op een hoge sokkel staat Leopold II te paard, de blik trots gericht naar de Noordzee. Links ziet de toeschouwer de beeldengroep "Dankbaarheid van het Kongolese Volk" vanwege hun bevrijding van de slavernij onder de Arabieren. Rechts staat de beeldengroep "Hulde van de Oostense Vissersbevolking". 

Voor nogal wat actievoerders zouden deze standbeelden het best uit de publieke ruimte verbannen worden omdat Leopold II een dergelijke plaats niet verdient en te veel mensen bovendien er aanstoot nemen. Zij pleiten er voor om deze sculpturen bij voorbeeld in een museum samen te brengen en daar te duiden.  Ik ben echter de mening toegedaan dat zij beter op de plaats blijven waar zij steeds hebben gestaan, niet alleen omdat het in een aantal gevallen om beschermde erfgoedmonumenten gaat, zoals bij voorbeeld in Oostende, maar ook omdat dergelijke 'eremonumenten' een soort historische bron zijn die aanleiding geven tot debat over ons koloniale verleden en tenslotte ook en vooral omdat een goede duiding ter plaatse de herinnering onder een brede bevolking levend houd. Op het ogenblik dat men beslist deze sculpturen naar een museum te verhuizen, onttrekt men ze de facto aan het oog van het brede publiek en reserveert men de discussie voor een kleine groep museumbezoekers. In feite werkt men mee aan de vergetelheid van het verhaal. Ik ben er bovendien steeds van overtuigd geweest dat op het ogenblik dat zij in een museum geplaatst zijn, zij vroeg of laat ook naar het depot zullen verhuizen.

Wanneer ik in De Standaard het artikel 'AfricaMuseum schrapt depot met ‘foute’ sculpturen' lees, dan is het duidelijk dat mijn visie op deze problematiek correct is. In de tekst lees ik : "Het beeldendepot leidde vaak tot verkeerde interpretaties’ .... ‘Bezoekers die zonder begeleiding van een gids langskwamen, snapten de aanklacht niet. Ze vroegen zich af waarom deze beelden samen hoorden. Het museum verplaatst de beelden naar ‘een discretere plaats." Wanneer de bezoekers de presentatie niet begrijpen is de oplossing niet deze beelden naar een discretere plaats verhuizen, maar wel de communicatie errond verbeteren. 

Het is nooit een goed idee de geschiedenis om welke reden dan ook een discretere plaats te geven.  Dat geldt ook voor deze beeldenpresentatie van onze koloniale geschiedenis. Wanneer die discretere plaats geen belangstelling meer genereert, of wanneer de museumdirectie andere prioriteiten ziet, verdwijnen zij in de richting van het depot. En daarmee is het debat in de publieke ruimte over en wenkt binnen de brede bevolking de vergetelheid.

 

Een verkorte versie verscheen in De Standaard van 12/17/2023

Foto: Fred Debrock - De Standaard 11/17/2023