Van Roquebrune-Cap-Martin naar Fréjus. De Via Julia Augusta

Lang voor de Romeinen de Alpen over trokken om richting Frankrijk en Spanje te trekken, hadden Griekse kolonisten vanaf de 7de eeuw v. Chr. langs de kunsten van Zuid-Frankrijk reeds talrijke steden gesticht: Nice, Monaco, Antibes, Marseille, Agde. Deze ontwikkelden zich tot bloeiende handelsplaatsen van de Middellandse Zee. Archeologische restanten ervan zijn tot de dag van vandaag zichtbaar.  Volgens de legende waren zij verbonden door een route die de ‘Weg van Herakles’ wordt genoemd. In een tekst die wordt toegeschreven aan Aristoteles (Pseudo-Aristoteles, Mirabilium auscultationes 837 a), lezen we het volgende:

“Er wordt gezegd dat er van Italië tot aan de Kelten, bij de Kelten van Ligurië en de Iberiërs, een weg is die de weg van Herakles heet. Wanneer een Griek of een inwoner van het land langs deze weg reist, wordt hij beschermd door de mensen die in de buurt wonen zodat hem geen kwaad overkomt terwijl zij die kwaad doen, gestraft worden. "

Eén van de belangrijkste Romeinse wegen die langs de Zuid-Franse kust liepen, is ongetwijfeld de Via Julia Augusta. Over deze weg schrijft Strabo in zijn Geographika :

De [kust] strekt zich uit van deze [laatste stad = Marseille] tot aan de rivier de Var en de Liguriërs die er vlakbij wonen. Daar liggen de Massiliaanse steden Tauroentium (Taurenti), Olbia (Eoube), Antipolis (Antibes), Nicæa (Nice) en de zeehaven van Augustus Caesar, Forum Julium (Fréjus) genaamd, die gesitueerd is tussen Olbia en Antipolis op zowat 600 stadia (114 km) van Marseille. De Var ligt tussen Antipolis en Nicæa; van de ene ongeveer 20 stadia (3,8 km) verwijderd, van de andere ongeveer 60 (11,4 km). … Want deze [regio] is van nature bergachtig en versterkt. In de omgeving van Marseille is er een aanzienlijke vlakte. Wanneer je echter oostwaarts gaat, wordt het land zo ingesloten door de bergen dat er nauwelijks voldoende weg overblijft voor een passage langs de kust.

Het kostte Rome 80 jaar guerrilla om een landroute te openen voor het Romeinse leger. G. Sextius Calvinus  versloeg in 124 v.Chr. eindelijk de Liguriërs, de Vocontiërs en de Salluviërs in Gallia Narbonensis. Hij stichtte Aquae Sextiae, het latere Aix-en-Provence, op de plaats van Keltisch-Ligurisch oppidum. De stichting van Aquae Sextiae verzekerde de vrije doorgang, maar de constructie van de weg, bijzonder tussen Nice en Fréjus, vond pas plaats na de definitieve onderwerping van de Liguriische stammen door keizer Augustus in 14 v. Chr. Vandaar ook dat hier met de weg Via Julia Augusta specifiek het traject tussen Roquebrune-Cap-Martin en Fréjus wordt bedoeld.

De regering van keizer Augustus was zeer bepalend voor de Romeinse wegenbouw. Nadat hij in 20 v. Chr. de cura viarum op zich had genomen werden nieuwe wegen aangelegd die onder meer Rome met Gallië verbonden. Nauwelijks een jaar na de overwinning op de Alpenvolkeren, liet keizer Augustus de weg tussen Piacenza en de Rhône aanleggen. Hij liep tot Arles waar hij op de Via Domitia aansloot. De aanleg van de oude Via Julia Augusta was destijds van groot belang. Hij verbond Gallia Cisalpina met Gallia Transalpina. De weg maakte dus ook deel uit van de Via Aurelia, vanaf 241 voor Christus aangelegd door Caius Aurelius Cotta. Die liep vanuit Rome via de westkust van Italië naar Pisa en Genua om ten slotte in Piacenza aan te komen. Deze weg was de enige route over de Alpen die in alle seizoenen kan worden gebruikt.

In 1764 reisde Tobias Smollett over zee van Gallië naar Rome in plaats van de kustpaden te gebruiken. Zijn reiswedervaren beschreef hij in ‘Travels through France and Italy’ dat in Edinburgh in 1796 werd gepubliceerd. Toen hij in Nice logeerde schreef hij in een brief van 1 januari 1765:

Rome ligt tussen vier- en vijfhonderd mijl van Nice verwijderd, en de helft van de weg was ik vastbesloten om over het water te reizen. Er is inderdaad geen andere manier om van hier naar Genua te gaan, tenzij je een muilezel neemt en langs de bergen klautert met een snelheid van drie mijl per uur, en met het risico elke minuut je nek te breken. … Want gewis niemand die vanuit Engeland, Nederland, Frankrijk of Spanje naar Italië reist, zou een lastige tocht maken om de Alpen via Savoye en Piemonte te passeren, indien hij het gemak zou hebben om via de weg van Aix, Antibes en Nice, langs de Middellandse Zee en door de Rivièra van Genua, die vanaf de zee het meest aangename en verbazingwekkende uitzicht biedt dat ik ooit heb gezien. Wat jammer dat ze de beroemde Via Aurelia, genoemd in het Itinerarium van Antonius, die zich uitstrekte van Rome via Genua en door dit land tot aan Arles aan de Rhône, niet kunnen herstellen. De weg zou aangelegd zijn door keizer Marcus Aurelius. Sommige overblijfselen ervan zijn nog steeds te zien in de Provence.

Sommige Romeinse wegen zoals de Via Appia in Rome hebben een legendarische geschiedenis en werden wereldberoemd. Delen ervan bleven in een bijzonder goede toestand bewaard. Andere wegen verdwenen ondanks hun grote geschiedenis onder het beton en blijven vooral dankzij Romeinse steden en monumenten in de herinnering aanwezig. De resterende sites schenken een beter begrip geven van de betekenis van deze uitzonderlijke route. Dit is ook het geval voor de Via Julia die wordt overlapt door de Grande Corniche aan de kust van de Côte d'Azur en vooral door de departementale weg nr. 17 tot aan Salon-de-Provence. De heerbaan wordt in Frankrijk echt tastbaar vanaf Roquebrune-Cap-Martin  waar langs de weg tijdens de 1ste eeuw voor Christus het mausoleum van Lumone werd gebouwd. Het Romeinse grafmonument stond op een opmerkelijke locatie langs de Via Julia Augusta, in de onmiddellijke nabijheid van een symbolische mijlpaal op 599 mijl van Rome. Vanuit Lumone splitste een diverticulum zich af en zette koers naar Port Hercule (Monaco).

Vanuit Cap-Martin liep de Via Julia Augusta naar La Turbie bij Monaco. In 7 of 6 v. Chr. besliste de Romeinse Senaat om hier boven op de heuvel het Tropaeum Augusti te bouwen. Het reusachtige zegemonument dat al van ver zichtbaar is,  zou voor eeuwig de overwinning van keizer Augustus op de laatste opstandige volkeren van de Alpen herdenken. Deze beslissing leidde ertoe de oude weg die aan de voet van de heuvel liep, afkomstig van Albintimilium / Ventimiglia, te versterken en te renoveren. Het Tropaeum Augusti is een indrukwekkend monument, oorspronkelijk bijna vijftig meter hoog en bekroond met het standbeeld van Augustus. Op het zegemonument stond ook een belangrijk opschrift dat uit 150 brokstukjes kon worden gereconstrueerd. Bij Plinius de Oudere in zijn Naturalis Historia vinden wij dezelfde tekst terug, zij het met kleine verschillen:

Voor Imperator Caesar Augustus, zoon van de goddelijke Caesar, Hogepriester, tot Imperator uitgeroepen voor de 14e maal, bekleed met de tribunicische macht voor de 17e maal, opgericht door Senaat en Volk van Rome, omdat onder zijn auspiciën alle Alpenvolkeren, van de Adriatische tot de Tyrreense Zee, aan het gezag van het Romeinse volk zijn onderworpen. De overwonnen Alpenvolkeren zijn: Triumpilini, Camunni, Leponti, ...

Er worden 46 stammen genoemd die door de Romeinse legioenen werden verslagen. Het Tropaeum Alpium roemt niet één bijzondere veldtocht, maar de Augusteïsche verovering van de Alpen die tussen 35 en 7 v.C. werd gerealiseerd. In feite markeerde het monument de grens tussen Italië en de Gallische provincies. In La Turbie prijkt bij de straat er naar toe een ingemetselde steen met het opschrift “Via Julia Ancienne voie Romaine vers la Gaule”. 100 meter verder herinnert een stenen gedenksteen tegen de gevel aan de aanwezigheid van Napoleon Bonaparte en illustreert zo tegelijk het strategisch belang van de weg. Het is mogelijk dat heerbaan vanuit La Turbie is verdubbeld door een maritieme route, die met de huidige grote corniche zou samenvallen. Napoleon gaf opdracht tot de aanleg van deze keizerlijke weg, die later de koninklijke werd. De werken werden uitgevoerd tussen 1806 en 1814.

In de buurt zijn delen van de oude Romeinse weg nog steeds zichtbaar. Cemenelum lag op de hoogten van het huidige Nice, het Griekse Nikaia, en de restanten van het oppidum van de Ligurische stam der Vediantii. De Griekse nederzetting werd gesticht door kolonisten uit Massalia in de 4e eeuw voor Christus. De naam, waar de naam van de moderne stad vandaan komt, is afgeleid van Nike en werd gebruikt als verwijzing naar een overwinning op de lokale Celto-Ligurische Vediantii door de Massiliotes en de daaropvolgende vestiging van de kolonie. Er zijn verschillende voorgestelde locaties voor de Griekse nederzetting, maar tot nu toe is er geen archeologisch bewijs om een ​​exacte locatie vast te stellen. De Vediantii van hun kant lijken na de komst van de Grieken hun oppidum te hebben behouden, vermoedelijk in het gebied van wat Cemenelum zou worden. Die naam zou van Ligurische oorsprong zijn. Keizer Augustus stichtte er in 14 voor Christus de stad als hoofdstad van de Romeinse provincie Alpes-Maritimes. Vandaag heeft Cimiez Cemenelum vervangen. Van de eertijds bloeiende Romeinse stad bleven restanten van onder meer het amfitheater en van badhuizen bewaard. Aan de overzijde van de baai lag Antibes, in de 5de eeuw voor Christus gesticht door Grieken uit Massilia (Marseille). Vanwege haar ligging tegenover Nice aan de overzijde van de baai, kreeg de nieuwe nederzetting de naam Antipolis. Twee eeuwen later kwamen de Romeinen, die Antipolis uitbreidden en tot grote welvaart brachten. Tijdens de volksverhuizing in de 5de eeuw maakten groepen Barbaren de stad met de grond gelijk. Van ooit zo bloeiende Romeinse stad bleven nauwelijks resten over. Voor de aandachtige waarnemer zijn nog de restanten van Romeinse muren te zien onder het Château Grimaldi waar tegenwoordig het prachtige Musée Picasso is gehuisvest.

Nog een eind verder lag Fréjus, voor onze jaartelling een nederzetting van de Massalioten. In 49 v.C. werd de stad een Romeinse kolonie onder de Romeinse naam Forum Iulii. De stad was belangrijk voor de ravitaillering van de troepen van Julius Caesar in de oorlog tegen Pompeius. Keizer Augustus van zijn kant bracht er een deel van de vloot buitgemaakt in de slag bij Actium onder in de haven. Romeins Fréjus was tijdens haar hoogdagen naast Napels en Ravenna een van de drie belangrijkste militaire havens van het Imperium Romanum, de enige marinebasis van de Romeinse militaire vloot in Gallië. De zee reikte op dat ogenblik nog 1 à 2 kilometer verder landinwaarts. Vanaf de regering van keizer Tiberius ontwikkelde Forum Iulii zich tot een echte stad met een theater, een amfitheater, een aquaduct, thermen en zo voort. En bovendien kende de stad ook enkele beroemde inwoners. In 40  n.C. zag Gnaeus Julius Agricola hier het levenslicht. Hij was één van de belangrijke generaals van de verovering van Britannia. Zijn schoonzoon, de grote Latijnse historicus Tacitus, vereerde hem met een biografie.

De haven van Fréjus bleek samen met de Via Julia van een fundamenteel strategisch belang. Tijdens de investituurstrijd in 69 na Christus was de Via Julia Augusta het strijdtoneel tussen de troepen van Otho en Vitellius. Hispania en Gallia Narbonensis hadden zich beiden bij Vitellius aangesloten. Ergens in de buurt van Fréjus werd de strijd uitgevochten tussen de legers van de rivaliserende troonpretendenten. De exacte locatie van deze veldslag is niet bekend,

Onder meer het eerste en tweede cohort van de Tungri werden door Fabius Valens, een overtuigd medestander van Vitellius, vanuit het verre Germania Inferior naar Gallia Narbonensis gezonden. Hier moesten zij de kunststeden beschermen tegen de dreigende vloot van Otho en wellicht ging de meeste aandacht uit naar de militaire haven van Fréjus. De eerste maal dat er sprake is van de inzet van deze legereenheden is inderdaad naar aanleiding van de landing van het leger van Otho op 20 februari 69 op de korte kuststrook van de Alpes Maritimae en de daaropvolgende moorden en plunderingen. Het leger van Otho vormde van daaruit een directe bedreiging voor Gallia Narbonensis. Waarschijnlijk kreeg Fabius Valens in Lucus, een stad in het gebied der Vocontiërs, het bericht dat de Narbonensis door de Othoonse vloot werd bedreigd. Rond 23 februari vond de afmars van het leger van Fabius Valens plaats. De twee veldslagen, respectievelijk op 23 maart en 27 of 28 maart, tussen de Othoniani en de Vitelliani vonden plaats op de kuststrook tussen Antipolis en Albigaunum, mogelijk te Luma (Mentone), ca. 9 km ten oosten van Cemenelum (Cimiez). De strijd was uiterst bloedig en verliep ongunstig voor de Vitelliani die de nederlaag leden. "De wachten werden vermoord, de versterkingen van het kamp doorbroken, het tumult bereikte de schepen totdat de Othoniani, terwijl de paniek (vanwege de aanval van de Vitelliani) geleidelijk verdween, weerstand boden op een nabijgelegen heuvel die zij hadden bezet en weldra gingen zij tot de tegenaanval over. De slachting daar was afschuwelijk en de praefecti van de cohortes der Tungri, die langdurig al vechtend stand hadden gehouden, werden geveld door werpspiesen" aldus Tacitus.  Het grafopschrift van een militair van de cohors I Tungrorum dat in Vence, niet zo ver van de plaats van de strijd, werd gevonden, dient met dit treffen in verband te worden gebracht.  Na de veldslag trok Vitellius zich terug Antipolis, het huidige Antibes.