Reburrus, een Tongenaar aan het Rijnfront

Gepubliceerd op 21 juli 2022 om 11:26

In Bonn werd in 1958 tijdens grondwerken in de Koblenzer Strasse (Adenauerallee) een mooi kalkstenen grafmonument van een jonge militair uit Tongeren of omstreken gevonden. Zijn naam was Reburrus. Hij was de zoon van Friatto en ruiter van de ala Frontoniana. De overleden man is boven het grafschrift afgebeeld in een boogvormige nis versierd met gestileerde plantenmotieven. In volle wapenrusting trekt hij te paard tegen de vijand ten strijde. Het pantser (?) en de schouderplaten zijn nauwelijks te onderscheiden. De meeste cavaleristen worden in dergelijke scènes blootshoofds voorgesteld. Reburrus integendeel draagt een paradehelm. Rechts hangt zijn zwaard. Met de linkerhand houdt hij een lang schild dat slechts gedeeltelijk zichtbaar is, met de rechterhand zwaait hij met een lans, klaar om toe te slaan. Het paard is mooi getuigd, de toog met phalerae versierd, op de borst een grote lunula. Het zadel ligt op een versierde deken. Onder het steigerend paard ligt de tegenstander, op de rug neergevallen, wachtend op de fatale slag. Hij probeert zich met zijn schild te beschermen. Met zijn rechterhand zwaait hij met een kort zwaard. Zijn haar, zijn naakte bovenlichaam en zijn schild van laat Latène type verraden zijn Germaanse herkomst. Het beeldhouwwerk is slechts licht beschadigd. Het grafschrift is niet omraamd en werd aangebracht op een zorgvuldig geëffend vlak. Ook de letters zijn verzorgd uitgewerkt. Het is wel sterk fragmentarisch. De onderste regels zijn compleet verdwenen.

Reburrus Fr(i)a / tton(i)s f(ilius) eques al(ae) / Fr[on]t(onianae) an[n(orum) stip(endiorum) ].

 Reburrus, zoon van Friatto, ruiter van de ala Frontoniana, --- jaren oud, --- jaren dienst,    .

Dit is een erg belangrijk grafmonument. Reburrus hoorde immers tot die eerste lichtingen van jonge mannen in het land van de Tungri die in de Romeinse hulptroepen dienst deden. Al zeer vroeg tijdens het Principaat werden de Gallische en Germaanse bestuursdistricten verplicht manschappen te leveren voor de Romeinse hulptroepen. Naast de Tungri waren dat onder meer de Menapii, de Nervii, de Treveri en de Batavi. Eerst waren dat nog ongeorganiseerde milities die onder leiding van eigen aanvoerders aan de zijde van de Romeinen meevochten. Maar al tijdens de 1ste helft van de 1ste eeuw werden zij tot gedisciplineerde Romeinse hulptroepen omgevormd. De Tungri waren  bovendien uitstekende militairen. Een getuigenis van Tacitus over de Tungri is in dit verband erg lovend. Zij waren onverschrokken, getraind, trefzeker. Wij mogen hier niet vergeten dat bij de Gallische en Germaanse stammen goede krijgers grote faam hadden. De stamelites waren uitgesproken krijgselites.

De ala Frontoniana waarin Reburrus dienst deed, maakte tussen ca. 25 en 69/70 deel uit van het leger van Germania Inferior. De eenheid was één van die alae die in de Gallische provincies werden gelicht en die naar een officier, mogelijk de eerste bevelhebber, werden genoemd. Mogelijk werd de eenheid reeds tijdens de regering van keizer Tiberius opgericht. Of Reburrus tot die allereerste rekruten hoorde, dat is uiteraard een andere zaak en zelfs wat twijfelachtig. Pas na 70 n.C., wanneer de eenheid naar de Donau werd overgeplaatst, werd zij ala I Tungrorum Frontoniana genoemd. De ala Frontoniana was waarschijnlijk eerst in het kamp van Bonn gestationeerd. In de nabijheid  van dit kamp werd het grafmonument van Reburrus gevonden. Tijdens de regering van Claudius (41-54 n.C.) of ten laatste Nero (54-68 n.C.) werd de eenheid er opgevolgd door de cohors I Thracum. De ala Frontoniana zelf werd verplaatst naar Asciburgium waar zij de cohors Silaucensium, die waarschijnlijk de Tiberische fase van het fort bouwde, opvolgde. Dat betekent dat de militaire dienst van Reburrus ergens tussen 25 en 55 n.C. is te situeren. Op basis van zijn stilistische kenmerken is het grafmonument van Reburrus immers tijdens het 3de kwart van de 1ste eeuw te dateren.

Op het ogenblik dat Reburrus in de ala Frontoniana dienst deed, ontwikkelde de Rijn zich tot de rijksgrens tussen het Romeinse Rijk en Germanië. Aan deze zijde van de rivier ontplooiden de Romeinen een reusachtig leger dat voor een permanente militaire aanwezigheid zou zorgen. Op de linker Rijnoever bouwden de Romeinse troepen een keten van castra (legioenskampen), castella (kampen voor hulptroepen) en wachttorens. Vier legioenen waren langs de beneden-Rijn gestationneerd. In Xanten lagen de legio XXI Rapax en de legio V Alaudae. In Neuss was de legio XX Valeria Victrix gestationneerd. Verder stroomopwaarts vinden wij in het legioenkamp van Bonn de legio I Germanica terug. Tussen deze legioenen lagen de hulptroepen verspreid in kleinere kampen. Het gaat doorgaans om hulptroepen die onder meer bij de Tungri werden gerekruteerd. Men neemt aan dat omstreeks het midden van de 1ste eeuw n.C. het om acht tot tien alae cavalerie en dertig cohorten infanterie gaat waaronder dus de ala I Tungrorum Frontoniana in Bonn.

De aanwezigheid van dit reusachtige leger bleek voor de Romeinen geen overbodig luxe. Het was een spannende tijd. De Germanen bleven voor de Romeinen vooralsnog onrustige en gevaarlijke naburen. Maar ook in Gallië verliep klaarblijkelijk niet alles zoals gewenst. De transformatie van de Gallische maatschappij bleek bij momenten een pijnlijk proces. Er vonden regelmatig schermutselingen plaats en stellig ging het om meer opstootjes dan de historici uit de Oudheid vermelden. Het grafmonument van Reburrus met het ruiterthema past perfect in deze context. Het is een typisch voorbeeld van de Romeinse ideologie van de zege die wij op talrijke grafmonumenten van militairen gestorven in actieve dienst tegenkomen.

Het hele verhaal van Reburrus kan je vinden in "De onderdanen van de keizer. 35 uitzonderlijke verhalen van unieke mensen" (2014).

Foto: © Bonn - Rheinisches Landesmuseum, Foto: Kresimir Matijevic

 

H. G. KOLBE, Neue Inschriften aus Bonn, in BJ, 161, 1961, 11; AE, 1963, 49; 71; CSIR, III, 1, 17.